Woord: borstrok
borstrok , borstrok
, (manlijk); zie: hemdrok. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
borstrok , borstrok , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, Zie de wdbb. In de algem. taal is het woord manlijk. || Dat wollen borstrok is versleten. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
borstrok , bostrok , mannelijk
, borstrok. Hei hef et op ’n bostrok: hij is verkouden. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
borstrok , borstrok
, van geen borstrok af weten, van niets. Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
borstrok , borsrok , m
, borstrok. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
borstrok , borstrok , zelfstandig naamwoord de/’t
, De borstrok. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
borstrok , börstrok , de
, borstrok Winter en zomer heul mien va de borstrok an (Noo), (fig.) Met zuk warm drukkend wèer is opa nogal op de borstrok kortademig (Hijk) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
borstrok , böstròk
, borstrok. ’t Op de böstròk ebben ‘verkouden zijn’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
borstrok , bostrok , bosterok , zelfstandig naamwoord
, de; borststrok (onderkleding) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
borstrok , borstrok , uitdrukking
, Hebbie ’t oppie borstrok? Vraag als iemand verkouden is Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
borstrok , boësrok , zelfstandig naamwoord onzijdig
, boësroks , - , borstrok Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
borstrok , boorsrok
, borstrok Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
borstrok , börstrok , (zelfstandig naamwoord)
, gebreid hemd van jaegerwol. De borstrok werd vroeger in de winter over het hemd gedragen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
borstrok , bostrok
, borstrok, wollen gebreid hemd, gedragen over een onderhemd Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
borstrok , bòrstròk , zelfstandig naamwoord
, borstrok; figuurlijk: de borst; bij borstaandoeningen; Cees Robben – Ik heb ’t op munne borstrok, moeder... Hedde nie wè sjep om te rutselen... (19641113); Van Rijen (1998): borstrok, gebreid hemd; Van Rijen (1998): 'Juffer, ge hè-g-ut ok lillek op oewen bòrstròk - Juffrouw, je bent flink verkouden.'; WBD III.1.3:98 'borstrok' = onderhemd; ook 'kamizool'; WBD III.1.3:96 'borsok' = borstrok Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |