Woord: contrefort
contrefort , kónterfort , mannelijk
, kónterforte , (Frans) contrefort, steunbeer. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
contrefort , kóntervour , onzijdig
, kóntervoure , (Frans) contrefort, contravoering; hielstuk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
contrefort , kóntefóór
, hielstuk , Duu die schoen nouw meej de schoentrèkker ôn, ge trapt hil die kóntefóór kepot. Doe die schoenen nu met de schoenlepel aan, je trapt heel het hielstuk kapot. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
contrefort , komfoor , zelfstandig naamwoord
, [O, Fra, contrefort] belegstuk aan de hiel van schoenen en laarzen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
contrefort , koontervoor , zelfstandig naamwoord onzijdig
, - , - , hielstuk , (van schoen) koontervoor VB: Aon de leenkse sjoon ês e noûw koontervoor nudig. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
contrefort , kontefort
, stukje leer ter versteviging van de hiel in de schoen , wa lwopte mijelijk? = wat loop je moeilijk?- ja, m’n konteforte zitte te naaw = ja, de hiel van m’n schoen knelt- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
contrefort , konterfoor , kontefoor , zelfstandig naamwoord
, hielstuk van een schoen (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
contrefort , koonterfoer , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, contravoering, hielstuk van een schoen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |