Woord: driepoot
driepoot , driepoot , m
, melkkrukje. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
driepoot , driepoot , mannelijk
, driepeut , driepeutje , driepoot; melkstoeltje. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
driepoot , dreipoot , de
, driepoot Ik zat aaid op een driepoot te melken (Sle), De balie kwamp op de dreipote, aanders musse wij te veule bugen (Koe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
driepoot , driepote , driepoot, driepoter , zelfstandig naamwoord
, de 1. driepotig voorwerp, gereedschap in het algemeen 2. driepotige hooiruiter 3. driepotig hijswerktuig voor boomstammen 4. bep. onderdeel van een boerenwagen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
driepoot , drypoet , zelfstandig naamwoord mannelijk
, drypuu , drypuutsje , gasbrander , (driepoot) drypoet Bron: Jaspars, G. en H. FiƩvez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |