Woord: eruit
eruit , oet , uut
, in de verkorte uitdrukking: zij hebben de sloot ’r oet; zie: oet hebben, en vgl.: de put (deel graafwerk) er uit hebben; ook: wie hebben de eerappels d’r oet. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eruit , droet
, er uit. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
eruit , droet
, eruit. Hae is hauf droet; gans droet: hij is half, geheel buiten zijn zinnen. Droet houe van sjaele kal: onzin vertellen. Droet houe: er uit flappen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
eruit , erût
, eruit , Ge moet erût, dé's goed vur èùw, aalté dé thûis zitte dôr wor'de nie goed van. Je moet eruit, dat is goed voor jou, altijd dat thuis zitten daar wordt je niet goed van. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
eruit , droét , tussenwerpsel
, buiten , (naar buiten) droét VB: 'Droét! , geng rûizing ién m'nne kaffee', reep de kaffeehawer. Zw: Ich been droét: ik ben geschokt. Zw: (kaartterm) De bis droét: je bent (mede)verliezer. Zw: De liks mich droét: je bent bij mij uit de gunst. Zw: Ich môt 'ns droét: de buitenlucht in of met vakantie. Zw: Zich get droét hoûwe: onzinnige of onbetamelijke praat verkopen. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
eruit , droét , bijvoeglijk naamwoord
, geschokt , (geschokt zijn) droét zién VB: Wats te mich noé vertels, dao been ich éch droét van.; kluts (de kluts kwijt) gaans droét VB: Ich wäor gaans droét wie ik van dat vrèiselik oongelök haw gehuurd; eruit droét Zw: 1. Ich been droét: ik ben geschokt. Zw: (kaartterm) De bis droét: je bent (mede)verliezer. Zw: De liks mich droét: je ligt bij mij uit de gunst. Zw: Ich môt 'ns droët: ik moet eens een luchtje gaan scheppen of met vakantie. Zw: Zich get droét hoûwe: onzinnige of onbetamelijke taal verkopen.; (nu lig je eruit) noé liks te mich droét. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
eruit , deruut , (bijwoord)
, eruit. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
eruit , haroet!
, eruit! vooruit! (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
eruit , [eruit] , d’roet , t'roet
, eruit , Droet! Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
eruit , droêt
, eruit! Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |