Woord: faillissement
faillissement , verliezement , ferliezement , zelfstandig naamwoord ’t
, Variant van faillissement. De vorm is kennelijk ontstaan onder invloed van verlies(lijden). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
faillissement , falliesement , feliesement, faillisement
, falliesementen , Ook feliesement (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), faillisement (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = faillisement Hie stiet er niet bèest veur, murgen wordt het falliesement oetspreuken (Bal), Het was wal te zeen, dat het met die leu op een falliesement oetdreide (Bei), Een falliesement anvraogen (Bei), Die man is het falliesement ook anzegd (Wee), Zie gaot tegenworig um de haverklap falliet, en een poosie naotied kuj lezen dat het falliesement opheven is wegens gebrek an baoten (Odo) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
faillissement , falliesement , feliesement, fejiesement , zelfstandig naamwoord
, et; faillissement Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
faillissement , flisement , flissement , zelfstandig naamwoord
, flisemente, flissemente , flisementjie, flissementjie , faillissement Ook flissement Zie ook fliet Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
faillissement , fajissemeent , zelfstandig naamwoord onzijdig
, fajissemeente , - , faillissement , VB: Ze hebbe van érmooj mer fajissemeent môtten aonvraoge. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |