Woord: feuilleton
feuilleton , fulliton
, feuilleton Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
feuilleton , fullieton , zelfstandig naamwoord de/’t
, De feuilleton. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
feuilleton , fuljetóng , mannelijk
, fuljetóngs , feuilleton. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
feuilleton , fulieton , zelfstandig naamwoord
, de; feuilleton Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
feuilleton , fulieton , zelfstandig naamwoord
, fulietons , fulietonnetjie , feuilleton, vervolgverhaal Fulietons zijn romanne en kristeleke fulietons zijn dus kristeleke leuges Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
feuilleton , fûijeton , fûileton , zelfstandig naamwoord onzijdig
, fûijetons , - , feuilleton , VB: 't Ieste wat ich lës es de gezêt kömp, ês 't fûijeton.; fûileton (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |