Woord: gemeenschap
gemeenschap , gemeinschop , [gәmęĭñsxop]
, gemeenschap Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gemeenschap , gemeinsjap , vrouwelijk
, gemeinsjappe , gemeenschap. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gemeenschap , gemienschup , de
, gemienschappen , 1. gemeenschap Die man hef altied een boel veur de gemienschap aover ehad (Uff), Klazienaveen is gien hechte gemienschap (Klv), Wij binnen hier al gauw in de gemeeinschap opnomen (Nor), Die bint toe de gemienschup oet staan buiten het dorp (Sle), De gemienschup mut ’t gelag weer betalen wij met elkaar (Hgv), zo ook Zij de lusten, de gemienschup de lasten (Hgv) 2. omgang Dei lu, door wil ik niks gien gemeinschop mit hebben (Bco), Deur het woordenbouk hebben wie ain hail ende gemainschop mit mekaor (Vtm) 3. gemeenschapszin (Midden-Drenthe) De gemeeinschup in een dörp is vaok slim hoog (Eex) 4. het gemeenschappelijk bezit Zie bint in gemienschup van goederen trouwd (Zwe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gemeenschap , gemienschop , zelfstandig naamwoord
, en var. de 1. het gemeenschappelijk deel hebben aan iets 2. omgang, onderlinge verhoudingen gericht op samenwerking 3. gemeenschap van de samenleving, dorpsgemeenschap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gemeenschap , gemejnsjap , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, gemejnsjappe , - , gemeenschap , VB: Mêt de Groete Broonk ês Groéselt en Riékelt eng groete -. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gemeenschap , gemjeenschap
, gemeenschap Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
gemeenschap , gemeinsjap , (vrouwelijk)
, gemeenschap Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
gemeenschap , geminschap , zelfstandig naamwoord
, gemeenschap; Dirk Boutkan (blz. 34) geminschap (met vocaalreductie) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
gemeenschap , gemeinschap
, gemeenschap Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |