Woord: gift
gift , gifte
, aarden nap met één oor. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
gift , gifte , gift , (vrouwelijk)
, gift. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
gift , giftĕ
, maat voor melk. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
gift , gift , de
, giften , 1. gift, gave Hai het een gift an de kerk daon (Eev), Hij lèeft van gifte en gaoven (Bro) 2. boter als kerkpacht (N) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gift , gifte , de
, giften , (Zuidwest-Drenthe, zuid, wb, veroud.) = 1. aarden of stenen pannetje met één oor, inhoud varieert van een halve tot een hele liter Een gifte was een stenen pottie mit een tuutie en een oor er an mit een blauw bloempie der op (Pes), De gifte was een platte stienen komme (Koe), In de maaltonne haj een stienen gifte liggen. Dizze was rond mit een oor der an (Zdw), De geite weur wel in de gifte mölken (Geb) 2. de in een gifte passende hoeveelheid De geite gef gien gifte melk meer, wij mut heur maar gauw dreuge laoten staon (Ruw), Ze kregen um 9 ure ’s aovends een gifte brij en dan gungen ze naor bedde (Hgv), Ze waren zo zunig, ze wasten of in een drie cents giftie (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gift , gifte
, 1. gift; 2. bord pap (Kamperveen); 3. Gunninks woordenlijst van 1908: bekervormig voorwerp waaruit men pap eet, vgl. teste. Een teste is vierkant, een gifte rond Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gift , gift , zelfstandig naamwoord
, de; 1. gift 2. de hoeveelheid hooi e.d. die men een koe per keer geeft, een armvol hooi die men geeft 3. bep. aarden of stenen kommetje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gift , gif , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, gifte , - , gave , VB: V'r hebbe mer 'n fleenke gif vuur de kollekte vuur de missie van bissjop Wêlligers.; gift VB: V'r hebbe mer 'n fleenke gif vuur de kollekte vuur de missie van bissjop Wêlligers Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gift , gift
, woede; van gift – uit woede Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
gift , gift , zelfstandig naamwoord
, WBD III.1.4:229 'gift' = woede Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |