Woord: gladweg
gladweg , [kortweg] , gladweg , (bijwoord)
, kortweg; hé zei gladweg nee, hij zeide kortweg neen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
gladweg , gladweg
, ronduit; iets gladweg weigeren, bekennen, vergeten, enz. = gulweg en zonder aarzelen weigeren, enz.; dat was gladweg verkeerd = ten eenemale verkeerd. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gladweg , gladdeweg
, allicht, wál zeker. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
gladweg , glad-eweg , bijwoord
, gladweg , glad-eweg VB: Ich been glad-eweg vergëte dat ich dich haw môtte koëme hélpe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |