Woord: hinken
hinken , hinken
, in: hinken om ’n köstersploatse, fig = herhaaldelijk pogingen aanwenden om eene betrekking als onderwijzer-koster te verkrijgen. Gewoonlijk wordt het, spottend, van manspersonen gezegd, die mank gaan. parkie hinken (Hoogezand) = kootjehinken. Zie: kootjehink. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hinken , heenken
, höönk, ehöönken; dů heenkst , hinken Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
hinken , heenkng , werkwoord, zwak
, hinken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
hinken , hînke , hinkele
, hinkelen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
hinken , héngke
, héngkde, haet, gehéng , hinken, zie: “Woordenboek van het Sittards dialect van P.J.G. Schelberg”, Kenjersjpeelkes, blz. 511. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hinken , hinken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. hinken, mank lopen Hie hinkde niet mor hie luup zo stief (Sle), Ik heb hum niet aans kend of hie hinkde (Eex) 2. hinkelen (Zuidwest-Drenthe, Kop van Drenthe) Kinder waren op de lemen dèle an het hinken buten was het zo modderig (Die) *’n Peerd en ’n hond die hinkt terstond (Sle); Hinkende honden rèrende vrouwlu oostenwind duurt nooit langer as drei dagen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hinken , enken
, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie inken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hinken , inken , enken , werkwoord
, hinkelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: enken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hinken , hinke
, hinken , Un pérd én n'n hónd die hinke um ne strónt. Een paard en een hond die hinken om een stront. Voor elk kwaaltje een hoop bombarie maken. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
hinken , hinkt , uitdrukking
, ’t Eêne hinkt en ’t andere stinkt Spottend gezegd van een gemengd boerenbedrijf Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
hinken , heenke , werkwoord
, heenkde, geheenk, heenkenterre , hinken , VB: De zuús dat ich heenk, ich heb mich m'nne voot versjtoék.; hinkelen; (kinderspel) heenke VB: Van sjmuerges tot saoves wäore de mèitskes op de sjtôp aon 't heenke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
hinken , [hinkelen] , hinke
, hinktj, hinkdje, gehinktj , hinkelen , Gaon wae hinke? Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
hinken , hinke , hinkele , werkwoord (zwak)
, "hinken (kinderspel); D'16 - ""hinkelen - kinderspel""; WBD III.1.2:164 'hinkelen' = hinken; WBD III.1.2:583 'hinkelen' « manken; ook 'hinkeldepinken','honkelen', ‘kreupelen', 'hompelen', 'strompelen', 'hinken'; C. Verhoeven: HINKELEN onov.ww - niet alleen gebruikt als naam voor het kinderspel, maar ook als aanduiding voor echt kreupel of op één been lopen. Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch (1899): HINKELEN - op één been springen; WBD haorhinkele - haarenkelen (v.e.paard) de enkels kwetsen door ze onder stappen tegen elkaar te schoppen), ook genoemd (Hasselt) 'hòrènkele'" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |