Woord: hoteldebotel
hoteldebotel , hoteldebotel , hotteldebottel , bijvoeglijk naamwoord
, Ook hotteldebottel (Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. in de war, over z’n toeren Ie mut niet teveul acht op hum geven op ’t ogenblik hij is hielemaol hoteldebotel (Nam), Hie is hielmaol hoteldebotel van dat wicht stapelverliefd (Sle) 2. hals over kop Hij giet hoteldebotel over de kop de sloot in (Klv), Ik mos hoteldebotel naor het zeeikenhoes (Nor) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hoteldebotel , hoteldebotel , bijvoeglijk naamwoord
, 1. in de war 2. tot over z’n oren verliefd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hoteldebotel , hôddeldebôddel
, holderdebolder , hôddeldebôddel VB: 'r Kaom hôddeldebôddel van d'n trap gevalle Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
hoteldebotel , hodeldebodel , bijvoeglijk naamwoord
, stapelgek; uit Hebreeuws: awar u wotël; Van Dale: hoteldebotel; De Wijs – Toentertèd dit ie al zo vrèmd, mar naa gelêuf ik dettie hartstikke hodeldebodel is (13-07-1966); WNT - Dol, buiten zichzelf, uitzinnig, stapelgek, inz. door woede, drift of ergernis. Mogelijk uit ‘hoteldebotel’, dat een verbastering is van jiddisch ‘overlewotel’: `heengegaan en verdwenen'. Bij Robben gebruikt als ‘stapelgek’. Cees Robben – ’t Is aatij al unne juin.. Mar meej karneval is ie hillemol hodeldebodel... (19770114) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |