Woord: houvast
houvast , houvast , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, Bij timmerlieden en houtzagers. Een grote kram met een wigvormige punt aan beide uiteinden, die gebruikt wordt om vloeren aan te zetten of balken vast te leggen, zodat zij onder het bewerken niet kunnen verschrikken. Daartoe wordt de éne punt in het éne stuk hout geslagen en de andere in het hout, waaraan men het vast wil leggen. Soms maakt men tot meerdere stevigte bovendien gebruik van een weerhouvast, welks punten andersom geplaatst zijn. || Eenentwintig houvasten, 1 weerhouvast, Invent. houtzaagmolen (O.-Zaandam, a° 1809), Zaanl. Oudhk. Geef ers gauw ’en houvast, aars glist die deel uit. – Houvast is ook elders in ons land en in Oost-Friesland. (holdfast) gebruikelijk. Zie VAN DALE en Mnl. Wdb. op houvast, en vgl. bij KIL. “houdvast, fibula ferrea, fibula adunca”. – Zie zegsw. op lijf. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
houvast , havas
, houvast. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
houvast , hautvas , mannelijk
, hautvaste , hautveske , Limburgse houvast, haak met platrond eindstuk waarin een spijker- of schroefgat. ’nen Hautvas in de sjtiel sjlaon: een houvast in de deurstijl slaan. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
houvast , holvast , holvaste , het
, Ook holvaste (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. houvast Wat ’n dikke meid daor hej holvaste an (Rui), Hie kun gien holvaast kriegen en glee aal umdeel weer ’t gat in (Eex), (fig.) Hai het ain hail ende holvast aan zien zuster steun (Vtm), zie ook bij Kniephoezen 2. handvat aan een ploeg (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
houvast , vasthold , het
, (Zuidwest-Drenthe, zuid) = stevigheid, houvast Hij hef niks gien vasthold mèer in de bienen; aj hum niet vaste grepen, zul hij antmit ummekörreln (Koe), Een geloksholtien (...) umdat het gien vasthold hef in de schelle van de boom (Pes), Aj mar niet valt, want ij hebt daor gien vasthold (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
houvast , holvast , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Zuidwest-Drenthe, noord, Zuidoost-Drenthe) = 1. volhardend Hij is aordig holvast (Dwi), Hie huul mor holvast dat ’t zo was (Sle), (zelfst.) Dat bint kerels van holvast het zijn doorzetters (Sle) 2. honkvast (Zuidwest-Drenthe, noord) Hij woont daor holvaaste (Dwi), zie ook hokvast Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
houvast , hoolvaaste , bijvoeglijk naamwoord
, en var.; houvast Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
houvast , haawvas , hawes , zelfstandig naamwoord mannelijk
, - , - , houvast , haawvas VB: Dy zjoer klok kêns te neet ophange, ién de moer hebs te gèinen haawas.; hawes; (geen hawes hebben aan) gèin hawes draon hebbe; toognagel haadvas VB: 'nnen haadvas ês 'nne peuntige peen mêt 'n oûg aon.; gierig haadvas (vero) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
houvast , haodvast , bijvoeglijk naamwoord
, haodvaste , gierig zie ook ingemaâkdj, nej, toegenejdj Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
houvast , haodvast , zelfstandig naamwoord
, houvast Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
houvast , haawvaast , zelfstandig naamwoord
, houvast; van den haawvaast zèèn, uitdrukking; gierig zijn; Cees Robben – Ik heb nog nôôt unne interessaantere meens gezien as die daor lôôpt... Gierig.. vuil.. van den haauwvaast.. eene van penning zistien... (19840127); WNT lemma HOUVAST 1.1 - Iemand die vast houdt, die niet gemakkelijk loslaat, t.w. die niet gemakkelijk van zijn geld afstapt, een vrek. Verg. houvast, bnw. en vasthoudend voor: gierig. Houd-vast, tayaerd. Homo tenax, avarus, KIL. [1599]. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |