Woord: huwelijk
huwelijk , hielîk , hijlîk, hielk
, 1. huwelijk. (Gron. houlîk, houelk); klaor hielk = engagement, pleon; 2. engagement; Beilermark is heur hielk ofkomen = bij gelegenheid der Beiler kermis is hun engagement verbroken; ’t hielk is wear an. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
huwelijk , hijlek , (onzijdig)
, huwelijk. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
huwelijk , houlîk , houêlk, hauêlk, haulîk, haul’k, hijlîk
, huwelijk; da’s gijn gelukkig houlîk, zij kennen niks mit ’n kander. Drentsch hielêk. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
huwelijk , houwlijk , houwelk, houwelijk, huwelijk, hielijk, hielk, heil , het
, houwlijken , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook houwelk (Zuidoost-Drents zandgebied), houwelijk (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), huwelijk (Zuidoost-Drents veengebied), hielijk (Zuidwest-Drenthe, dva), hielk (Zuidwest-Drenthe, zuid, wm), heilik (vs) = huwelijk Vrogger zeden ze Zie gaot in houwelk treen (Oos), Ik heb ’t houwelijk klaor met dat wicht wij gaan trouwen (Emm), Zie hebt het trouwen klaor of Het is een klaor houwlijk (Sle), Achterof bekeken hef K. een goed hielijk edaone (Hgv), Det main krig anzuuk genog, mar zij denkt nog niet an ’n hielk (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
huwelijk , huwlik , huwelik, houwlik , zelfstandig naamwoord
, et; huwelijk: echtvereniging Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
huwelijk , hoûwelik , zelfstandig naamwoord onzijdig
, hoûwelikke , - , huwelijk Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
huwelijk , huuwelek , zelfstandig naamwoord
, huwelijk; Kernkamp, Dialectenquete 1879: huwelik; korte uu Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |