Woord: instrument
instrument , instrement , onzijdig
, instremente , instrementje , instrument. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
instrument , iestrement , instrement
, meestal gezegd van een paard, dat kwaadwillig, onhandelbaar is. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
instrument , insterment , instrement, henstrament , zelfstandig naamwoord
, et 1. muziekinstrument 2. gereedschap, toestel als instrument Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
instrument , instremeent , zelfstandig naamwoord onzijdig
, instremeente , instremeentsje , instrument , VB: Wat vuur instremeent spëuls te ién de hermenie? Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |