Woord: intrekken
intrekken , [inhalen van de oogst] , intrekken
, koren inhalen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
intrekken , intrekken
, niet gunnen aan den hoogsten bieder bij verkoopingen of verhuringen; ʼt is intrōkken = het bod is niet gegund = het goed is niet verkocht (of: verhuurd). (De verkooper of verhuurder nl. behoudt zich altijd het recht voor het bod van de hand te wijzen, weshalve de veiler bij het laatste bod er steeds aan toevoegt: bie perviezie = bij provisie, voorloopig.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
intrekken , intreks
, in de zak nemen, inpikken Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank |
intrekken , intrëkke
, troch in, haet of is ingetrokke/ingetroch , intrekken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
intrekken , intrekken , het
, (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe) = het binnenhalen van de oogst of de periode, waarin dit gebeurde Wij hebt het net raakt met het intrekken, wij waren net veur de bui an (Sti) Het was in het intrekken doou ze feest had hebt (Eex), As de rogge der of was, dan begunde wij mit het intrekken (Hav), ...met het intrekken en mietzetten (Vri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
intrekken , intrekken , sterk werkwoord, (on)overgankelijk
, (Zuid-Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe) = intrekken Ze was bij heur oldste zeune in etrökken (Mep), De zalve zal der wal intrekken (Bov), Hie trök de hakken in krabbelde terug (Gas) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
intrekken , intrekken , werkwoord
, 1. z’n intrek nemen 2. binnentrekken 3. binnenbrengen van de oogst 4. trekkend naar zich toehalen 5. intrekken van een voorstel e.d. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
intrekken , iéntrêkke , werkwoord
, terugnemen , (zijn woorden terugnemen) z'nne kuütel iéntrêkke (zie 'trekken') VB: 'r Hèt z'nne kuütel môtten iéntrêkke aanders wäor 't jach gewès. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
intrekken , intrékke
, gaan inwonen , Ménne zoon én z’n vrôw trékke bèij hur âwlèùj in. Mijn zoon en zijn vrouw gaan bij haar ouders inwonen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
intrekken , [intrekken ] , intrèkke
, 1. intrekken 2. ergens gaan inwonen , Toen trok d’r ziene kuuetel in. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
intrekken , intrékke , intrèkke , werkwoord
, eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; samenwonen, gaan Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |