Woord: kassen
kassen , kasse , werkwoord
, kaste, gekas , schoven , (schoven tegen elkaar zetten) kasse (vero.) VB: Koën woerd mêt 10 gerve gekas, terf, gës en häover mêt vyf. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kassen , kasse , zwak werkwoord
, het spel 'klap-kas-afzak' bedrijven, c.q. iemand de in dat spel voorkomende trap geven; Cees Robben – Oversprong.. hiet dè vandaog... (...) ’t aauw “drie appelepap” (...) mar zô as wij kossen kassen... (19570427); zie drie appelepap; H. van Rijen (1988): met hak aansporen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |