Woord: katoenen
katoenen , ketoenen , bijvoeglijk naamwoord
, van katoen Ketoenen laokens binnen lekker fris op berre (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
katoenen , ketoenen
, katoenen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
katoenen , ketoenen , bijvoeglijk naamwoord
, katoenen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
katoenen , ketûijne , ketûijne, ketoûjn, ketoûjne, ketoén , bijvoeglijk naamwoord
, katoen , (van katoen) (attr. m. ketûijne, vr. ketoûjn, o. ketoûjne, mv. ketoûjne. pred. ketoén.) VB: 'nne Ketoûjne sjolk. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
katoenen , [van katoen] , ketoene
, van katoen , Ei ketoene klèdje. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |