Woord: alaaf
alaaf , alaaf
, uiting van hoogachting; vergelijking of tegenstelling. Alaaf Zittert: Sittard boven alles. Alaaf de zoomer: geef mij maar de zomer. Alaaf Merieke: Marietje is veel braver dan jij. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
alaaf , alaaf
, carnavalsgroet, vreugdekreet Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
alaaf , alaaf!
, carnavalsgroet, mogelijk een verbastering van het woord èllef (elf), het ‘gekkengetal’; volgens een andere verklaring is het woord afgeleid van de Duitse uitdrukking Kölle allaf – Keulen boven alles Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |