Woord: bastaard
bastaard , basterd
, iemand basterd maken, hem onterven. D.w.z. een broer of zuster ten opzichte van het erfdeel behandelen als ware hij of zij een bastaard (1892). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
bastaard , bastert , mannelijk, vrouwelijk
, basterde , bastaard. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bastaard , baastert
, bastaard. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
bastaard , bästerd
, bastaard Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bastaard , pataar
, dae(n) aoje pataar – die oude rotzak zie ook nötterd, verrèkkeling (Frans: bâtard = bastaard) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |