Woord: behuisd
behuisd , behoesd , behuisd
, in geschrifte behuisd = land, of: landerijen waar eene behuizing, eene boerderij op staat, heet behoesd land. Zie ook: behoezen 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
behuisd , behoes
, behuisd. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
behuisd , behoesd , bijvoeglijk naamwoord
, Var. als bij hoes = behuisd Wij bint klein behuusd, det is wel ies lastig (Koe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
behuisd , behuusd , bijvoeglijk naamwoord
, van woonruimte voorzien Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
behuisd , behûis
, behuisd , behûis VB: Dat hoéshawe zit dao klejn behûis Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
behuisd , be-uusd , (bijvoeglijk naamwoord)
, behuisd. Die mensen bint klein be-uusd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
behuisd , [behuisd] , behoesdj
, behuisd , Det groeat gezin waas klein behoesdj. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
behuisd , behoesjdj , bijvoeglijk naamwoord
, behoesjdje , behuisd Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |