Woord: beuker
beuker , [kleine, stevige jongen] , beuker , (mannelijk)
, beukers , broekmannetje, een klein dral ventje, een kleine beuker, een corpulent mannetje. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
beuker , [soort werktuig] , bōkker , bokslag, bookslag
, (Koevorden) = werktuig om vlas te beuken. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
beuker , beuker
, zie: beutel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
beuker , beuker , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Een kleine, doch stevige jongen. || Waar zou zo’n kleine beuker zich al mee bemoeien. Jan is in die paar jaar flink ’egroeid, ’t is ’en aardige beuker ’eworden. – Evenzo elders in N.-Holl. en in Friesl. en Gron.; zie de wdbb. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
beuker , bökerd , m
, boertig grof gebouwde man. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
beuker , beuker , zelfstandig naamwoord de
, Kleine, stevige knaap. Vgl. Fries beuker. Verkleinvorm beukertje, Klein kind, kleuter. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
beuker , beuker , boker, bokker
, beukers , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, veroud.). Ook boker (wm), bokker (dva) = werktuig om vlas te bewerken, id. als bookslag Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beuker , beuker , zelfstandig naamwoord
, de; klein kind van plm. 3, 4 jaar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
beuker , beuker , zelfstandig naamwoord
, beukaers , beukerke , apparaat waarmee de omhulsels van klaverzaad werden verwijderd ook vriever Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
beuker , bäöker , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, bäökers , bäökerke , huilebalk, schreeuwer Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |