Woord: biggen
biggen , [biggen werpen] , biggen , (transitief werkwoord)
, biggen ter wereld brengen; de zeug bigt, de koe kalft, het paard veult, het schaap oont, de geit jongt. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
biggen , biggen
, (werkwoord) = biggen krijgen; de mōt het bigt = biggen gekregen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
biggen , bagge
, biggen werpen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
biggen , baggele
, baggelde, haet gebaggelt , biggen werpen. De kreim haet gebaggelt: de zeug heeft geworpen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
biggen , bagge
, jongen, biggen ter wereld brengen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
biggen , baggen , zelfstandig naamwoord
, biggen. De zòg moet korts bigge (korts = binnenkort). Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
biggen , biggen , werkwoord
, 1. biggen, jongen door een varken 2. overgeven, braken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
biggen , bagge
, biggetjes werpen , Fien, óns zóg, hi gebagd. Fien, onze zeug, heeft biggetjes geworpen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
biggen , bagke
, baktj, bakdje, gebaktj , biggen werpen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
biggen , bagke , werkwoord
, baktj, bakdje, gebakdj , biggen, biggen werpen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
biggen , bagge , zwak werkwoord
, bagge - bagde - gebagd , WBD (Hasselt) jongen, biggen ter wereld brengen, ook 'kabbe' genoemd; C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978): BAGGEN - onoverg. werkwoord. - een toom biggen ter wereld brengen .A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): bagge(n) zw.ww.intr. baggen werpen 'De zog moet korts bagge' .Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): BAGGEN zelfstandig naamwoord - biggen; WNT BAGGEN zie 'biggen' - jongen werpen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |