Woord: bijenmees
bijenmees , béjméske
, pimpelmeesje. [Ove] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
bijenmees , biemeis , vrouwelijk
, biemeize , biemeiske , koolmees, Parus major. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bijenmees , biymees , bimbees
, koolmees. verkl. biymiske, bimbiske. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
bijenmees , biejmiesien
, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kamperveen) winterkoninkje Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bijenmees , biemeeze
, koolmees. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
bijenmees , bèìjemees , biejemees
, koolmees Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
bijenmees , biemeeske
, pimpelmees Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
bijenmees , beejmeeske , zelfstandig naamwoord
, koolmees (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
bijenmees , biejemöske , zelfstandig naamwoord
, biejemöskes , 1. koolmees 2. elk kleurig vogeltje waarvan men de naam niet weet en dat er anders uitziet dan een mus (zoals een Amsterdammer elke zwemmende vogel een 'drijfsijs' noemt) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |