Woord: bijkomen
bijkomen , biekomen
, verkrijgen, bekomen; is gijn biekomen an = ’t is voor ons te duur, dat kunnen wij niet koopen. (Staat voor: bijkomen, in de beteekenis van: tot zoover kunnen reiken.) Vgl. bekomen. (v. Dale: er is geen aankomen aan.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bijkomen , bekomen , biekomen
, (klemtoon op: ko) = door koopen in ’t bezit stellen; zij kennen ’t wel bekomen = zij kunnen ’t wel betalen, en synoniem met: ’t mag heur beuren. Vgl. biekomen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bijkomen , baikomme , werkwoord
, Ook: gebeuren (verouderd). | Hoe komt dat zô bai? Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
bijkomen , bijkommen , het
, het verkrijgen Het is niet duur, daor is nog wal bijkommen an (Exl), zie ook ankommen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bijkomen , bijkommen , sterk werkwoord, onovergankelijk
, bijkomen Der kwam aal mèer volk bij (Sle), Dat mot er nog (neudig) biekommen, dat doe mit dat wicht op vakantie gaist! dat ontbreekt er nog aan, wat denk je wel (Bov) 2. beter worden Ze is weer an de beterende haand, ze is al weer aordig bij ekomen (Hgv), Hie is van zien stokkien vallen, maor zal zo wal wèer bijkommen (Bui), De rogge stun niet best, mor die is aordig bijkommen (Zwig) 3. binnenkomen van de oogst (Zuidoost-Drenthe) Het zaod is mooi bijkommen, daor hew geluk met had (Sle), Het heui is niet dreug genog bijkommen (Bal) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bijkomen , bi’jkommen , werkwoord
, 1. beter worden, aansterken 2. de gewenste kwaliteit, het gewenste niveau weer halen of bijna halen 3. veel beter worden van gewas, er beter voor komen te staan van tuin, bouw- of weiland 4. bij bewustzijn komen 5. kunnen snappen van iets Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bijkomen , biékoëme , werkwoord
, bijkomen , (zie 'komen') VB: Nao dat oongelök ês 'r nog altiéd neet biékoëme. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
bijkomen , bi’jkommen , (werkwoord)
, bijkomen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
bijkomen , [bijkomen ] , biekómme
, 1. bijkomen 2. dikker worden , Hae is weer biegekómme. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
bijkomen , biekómme , werkwoord
, kum(p)tj biê/bieje, kwaam biê/bieje, biegekómme , 1. tot bewustzijn komen 2. op verhaal komen ook toet zich kómme, zich bekómme 3. aankomen (in gewicht) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
bijkomen , beejkome , beejkaome, bî-jkome , werkwoord
, keumtj bee/bî-j, kwoeëm/kwoom/kwaam bee/bî-j, beejgekaome/bî-jgekome , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; derde vorm Weerts (stadweerts); aankomen (gewicht), bijkomen (bij kennis) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |