Woord: Depot
depot , dü̂po
, Depôt van een regiment. Een klein ventje noemt men wel eens: ’n Manaap van dü̂po. (In: dü̂po valt de klemtoon op de eerste lettergreep.) Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
depot , depoo , mannelijk
, depoos , depot, opslagplaats. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
Depot , de(n) Dipo
, Sint-Josephgesticht Heel. Waarschijnlijk is dit woord afgeleid van het depot van de tramlijn Roermond-Neeritter, dat zich tot halverwege de jaren dertig bij Sint Joseph bevond. Andere benamingen: de Breurs, Sint Joep, Daelzicht Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
depot , diepo , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, diepoos , depot Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |