Woord: donderdag
donderdag , dunderdag
, (= donderdag), als interj. Zie: dunders. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
donderdag , dunderdag!
, uitroep van verwondering; dei dunderdag! verzachtend voor: dei dōnder! (Zoo: dei soaterdag! voor: dei soatan!) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
donderdag , dónderdich
, donderdag. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
donderdag , dónderdich
, donderdag. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
donderdag , dunderdag , donderdag
, Ook donderdag (Zuidwest-Drenthe) = 1. donderdag Wij vraogt, of ze dunderdag kommen wilt (Bal), Witte dunderdag donderdag voor pasen (Bov), Donderdag is Möppeldag marktdag in Meppel (Wap) 2. trammelant (Zuidoost-Drents zandgebied) Het was daor dunderdag (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
donderdag , donderdag
, donderdag Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
donderdag , donderdig , zelfstandig naamwoord mannelijk
, donderdige , - , donderdag Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
donderdag , donderdag , (zelfstandig naamwoord)
, donderdag. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
donderdag , dónderig
, donderdag Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
donderdag , donderdag
, dolle donderdag, dag in oktober waaop knechten en meiden hun loon voor een heel jaar ontvingen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
donderdag , donnereg , zelfstandig naamwoord
, donderdag (Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
donderdag , dónderdig , (mannelijk)
, donderdag Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
donderdag , dónderdig
, donderdag; stónderdes – donderdags (Jiddisch: donersjtik) ook dónderdaâg zie ook stónderdes Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
donderdag , donderdaag , zelfstandig naamwoord
, donderdag; Dialectenquête 1876 - Donderdaag Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
donderdag , dónderdig
, donderdag Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |