Woord: duimendik
duimendik , doemdik , bijvoeglijk naamwoord
, duimendik, in de verb. d’r doemdik op liggen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
duimendik , [zo dik als een duim breed is] , doemdikke , (bijwoord)
, duimdik. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
duimendik , doemediek , bijvoeglijk naamwoord
, doemedieke , duim(en)dik Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |