Woord: grimas
grimas , grimmas , mannelijk
, grimmasse , grimas. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
grimas , grimas , de
, grimassen , grimas Grimassen maken (Mep), Hie trök van die malle grimassen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
grimas , grimas , grimats , zelfstandig naamwoord
, grima(t)se , grime(t)ske , grimas ook grimasj Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
grimas , kremasse
, (meervoud) grappen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |