Woord: gulden
gulden , gul’n
, door snelle uitspraak en ’t uitvallen der d voor: gulden; zoo ook: gel’n = gelden; gol’n = gouden; zōln = zouden; wōln = wollen, en: wilden; spel’n = spellen, en: spelden, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gulden , gulden geld , gul’n geld
, de geldswaarde van een gulden ter onderscheiding van een guldenstuk; wa’s tegenwoorîg ’n gulden geld! = hoe spoedig is in eene huishouding een gulden uitgegeven! hoe weinig is met een gulden uit te voeren. Wordt ook eveneens gebruikt met het bepaald lidwoord. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gulden , gölde
, gulden. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gulden , göölden , [gǿln̥] , mannelijk
, gulden Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gulden , gueln , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, guelns , gulden Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
gulden , golden , zelfstandig naamwoord de
, Variant van gulden. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
gulden , guie , mannelijk
, guies , guieke , gulden. Geine guie mėchtich: geen gulden bezitten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gulden , gulden , gull, golden
, guldens, Kop van Drenthe ook uitgesproken als g , Ook golden (Zuidwest-Drenthe, noord) = gulden As je mor genog guldens hebben, ken je de wereld wel rond (Vtm), Een golden in het gelag geven voor de vertering, bij verkoop van vee (Dwi), Dat schrift kost op een cent nao een gulden (Coe), As je een gulden oet Den Haag hebben wilt, meuj der eerst eine henbrengen (Bov), Ik wol wel veur een gulden dat ik ...een rieksdaalder hadde (Eli) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gulden , gulden
, gulden Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gulden , guele , zelfstandig naamwoord mannelijk
, gueles , - , gulden , VB: Ich been d'r nog altiéd neet aon gewènd dat de guele ês aofgesjaf. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gulden , gölje , (mannelijk)
, göljes , gulden, Nederlandse munt voordat de euro werd ingevoerd , Eine gölje waas tieën döbbeltjes, veer kwartjes, twintjig knabbe (stuivers) en hóngerd cent. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
gulden , gölje , zelfstandig naamwoord
, göljes , gulden Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
gulden , göldje , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, göldjes , gulden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |