Woord: hakselbak
hakselbak , hakselbak
, (hakselmachine), in annonces hakselsnijder; bak met hakmes om stroo te hakseln, tot haksel te maken. Zie: haksel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hakselbak , hakselbak , v
, voederkist (voor het paard). Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
hakselbak , hakselbak , de
, 1. bak, gebruikt bij het hakselsnijden (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord), zie ook kniebak 2. voorraadbak met haksel (Zuidwest-Drenthe, noord) Dit haksel belaandde dan in de hakselbakken onder de kribben (mu) 3. bak, waarin men het voer voor de koeien klaarmaakte, z. ook voorbak Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hakselbak , hakselbak , zelfstandig naamwoord
, de; 1. kist met haksel van stro 2. bep. hakselbank hoger dan de kni’jbak; ook: hetz. als kni’jbak Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hakselbak , hèkselbak
, hakselbak Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
hakselbak , hakselbak , zelfstandig naamwoord
, hakselbek , hakselbekske , houten bak waarin fijngehakt stro (haksel of heksel) werd bewaard ook hakselkist, hekselbak, hekselkist Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
hakselbak , hekselbak
, zie hakselbak Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |