Woord: hakselkist
hakselkist , hėkselkis , vrouwelijk
, hėkselkiste , hakselkist. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hakselkist , hékselkeest
, bak of kist met haver voor de paarden. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
hakselkist , hakselkist , de
, voerkist Het haksel kwam in de hakselkist, die was ien tot anderhalve meter lang en ong. 80 cm hoog (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hakselkist , hakselkiste , zelfstandig naamwoord
, de; kist waarin haksel werd bewaard Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hakselkist , hekselkist
, zie hakselkist Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |