Woord: hemelijk
hemelijk , [glad, schoon] , hemmelîk
, glad, schoon, proper, en synon. met: hemmel; zie ald. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
hemelijk , hemmelijk , hemlijk , bijvoeglijk naamwoord
, (Zuidwest-Drenthe, noord, Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe). Ook hemlijk (Zuidoost-Drenthe) = proper en opgeruimd Het is hemlijk volk (Sle), ...een hemmelijk mèensk (Oos), Hie hef het aaid zo hemmelijk um het hoes toou daor is nooit wat op an te maarken (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hemelijk , hiëmelik , bijvoeglijk naamwoord
, hiëmelike , weeïg: hiëmelik zeut – weeïg zoet ook iëmelik Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
hemelijk , iëmelik
, zie hiëmelik Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |