Woord: hierheen
hierheen , hierhen
, hierheen. Zie: hen 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hierheen , hiehaer
, hierheen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hierheen , hierhenne , voornaamwoordelijk bijwoord
, hierheen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hierheen , hiejerhen
, hierheen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
hierheen , ierenne
, hierheen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
hierheen , [inheems] , hierheen
, uit deze streek; hierlaands, inheems (W.-Veluwe); hierlander, iemand uit de streek (Oldebroek, Wezep). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
hierheen , hiejer
, deze kant uit ook hiehaêr, hiejerop, hiejeroppes, hiejopaan, hiër, hiërop, hiëroppes Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |