Woord: hinderen
hinderen , heenderen , zwak werkwoord
, hinderen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
hinderen , heendrn , werkwoord, zwak
, hinderen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
hinderen , hinjere
, hinjerde, haet of is gehinjert , hinderen, last hebben van. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hinderen , hindern , zwak werkwoord, overgankelijk, ook onpersoonlijk
, hinderen, lastig zijn, kwaad kunnen ’t Hindert mij aj aal achter mij staot (Sle), Dat peerd hef in het draod zeten maor het hindert hum niks (Bor), Dat mag hum niet hindern dat hij ’t beter kan as ik dat geeft niets (Bov), Dat beetie waark zal hum niet hindern (Die), Een wat harde haand veur die jonge zul hum niet hindern (Hgv), Al wil hij ook ien zien eigen bord schijten ’t zal mij wat hindern! het kan mij niet schelen (Ruw), Dat hindert hom niks dat kan hij best even doen, daar wordt hij niet minder van (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hinderen , inderen
, hinderen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hinderen , inderen , (werkwoord)
, inderen, e-inderd , hinderen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
hinderen , hinjere
, hinjertj, hinjerdje, gehinjerdj , 1. hinderen 2. beletten, belemmeren Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
hinderen , hinjere , werkwoord
, hinjertj, hinjerdje, gehinjerdj , hindere Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
hinderen , hiendere , werkwoord (zwak)
, hiendere - hienderde - gehienderd , hinderen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |