Woord: jongvolk
jongvolk , jongvolk
, jongelui. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
jongvolk , jongvolk , het
, jeugd, jongeren, jongelui Het jonkvolk hef een dikke paosbulte bij mekaar esleept (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
jongvolk , jongvolk , zelfstandig naamwoord
, et; de jeugd, vaak: de wat oudere jeugd, de jongeren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
jongvolk , jónkvolk
, de jongelui ook jóngluuj Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |