Woord: kamerschot
kamerschot , kaamersjeut , mannelijk
, kaamersjeut , knal van donderbus. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kamerschot , kaemerschut , zelfstandig naamwoord
, et; houten wand van een kamer Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kamerschot , [schot ] , kamersjuuet , (mannelijk)
, schot met een donderbus Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kamerschot , kamersjuët , zelfstandig naamwoord
, kamersjuët , kamersjuëtje , vreugdeknal, die bij feestelijke gelegenheden wordt afgevuurd Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |