Woord: kattig
kattig , karreg , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, boosaardig Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kattig , kattig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, kattig, vinnig Dat wiefien het was goed bij mor ok wal ies wat kattig (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kattig , kattig
, kattig Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kattig , ketsig , bijvoeglijk naamwoord
, ketsige , kattig, bits Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |