Woord: kenteken
kenteken , kentieken , het
, kentiekens , kenteken Ik wil een knagge in mien stok snieden as kentieken (Wee), Hij hef nog zo’n aold kenteiken op de auto nummerplaat (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kenteken , kenteken , zelfstandig naamwoord
, et 1. kenteken (bij auto’s enz.) 2. tekening bij een dier waardoor men snel herkent, bijv. een bijzondere bles Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kenteken , kinteiken , zelfstandig naamwoord
, kinteikens , kinteikenke , kenteken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |