Woord: kerkhof
kerkhof , kerrikhof
, Kerkhof. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
kerkhof , kerkhof
, gebruikt hier sprekende de lagen stand mannelijk: de kerkhof. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kerkhof , kerkhof , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, Zegsw. Ik schei er uit, der ben al zoveel (breisters) op ’t kerkhof, ik heb geen zin meer in het (breien, enz.), ik schei er uit. – Ook als naam van een stuk land te W.-Zaandam, buitendijks, ter plaatse waar het oude kerkhof van Zaanden is geweest. Zie hof. || Het Kerkhof, Custb. (a° 1744). Het oude kerkhof, Hs. (a° 1735), Zaanl. Oudhk. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kerkhof , kaikhof , mannelijk
, kaikhöffe , kerkhof Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kerkhof , kerkhof , zelfstandig naamwoord ’t
, in de zegswijze op ’t kerkhof is gien verskil, de dood maakt geen onderscheid tussen rijk en arm. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kerkhof , kirkẹf , mannelijk
, kirkẹffe , kerkhof. De vraeme kirkẹf: gedeelte van een begraafplaats waar onbekende vreemdelingen werden begraven. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kerkhof , kéérekhòf
, begraafplaats rondom of bij de kerk. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
kerkhof , kerkhof , het
, kerkhof Op dat kerkhof ligt ok nog een paar soldaoten begraven (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kerkhof , kèrkhof
, kerkhof , Kan’nie li óp’t kèrkhof, wul’nie lit’ter néffe. Kan niet ligt op het kerkhof, wil niet ligt er langs. Geen smoesjes maar doen Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
kerkhof , karkhof , kaarkhof , zelfstandig naamwoord
, et; kerkhof bij een kerk, ook: begraafplaats elders Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kerkhof , kërkef , kërkfer , zelfstandig naamwoord mannelijk
, kërkfers , - , kerkhof , kërkef VB: 't Awste kruús oppe kërkef ién Groéselt ês oét 1580.; kërkfer kerkplein VB: Wat heb v'r neet gehûif en bökske gesjproûnge oppe kërkfer. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kerkhof , kärkof , (zelfstandig naamwoord)
, kerkhof, begraafplaats. Zie ook: begraafplase. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kerkhof , kirkhof , (onzijdig)
, kerkhof, begraafplaats Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kerkhof , kirkhoeëf , zelfstandig naamwoord
, kirkhuëf , kirkhuëfke , kerkhof Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kerkhof , kèrkhòf , zelfstandig naamwoord
, (m); kerkhof; R gez. Kannie leej opt kèrkhòf (als reactie op de uitlating 'ik kan het niet'); MP gez. Kösters koej maag opt kèrkhòf waaje; Pierre van Beek: opt kèrkhòf ligge de dôoje èn liege de lèèvende Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
Kerkhof , Kerkhof
, Plan C (op het laatst toen de loop eruit was en het daar uitgestorven was, 1889-1940) Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |