Woord: keuken
keuken , keuken , groote keuken
, in ’t algemeen het woonvertrek in een boerenhuis. In sommige boerenwoningen is dit het beste vertrek van het huis. Zie Podagr. II, p. 3; ook Dr. Mosaïk 2 St. p. 6. groote keuken = woonvertrek, voorkamer. In ʼt Old. (Gron.) grootkeuken = woonvertrek in ouderwetsche boerenhuizen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
keuken , kö̀kene , (vrouwelijk)
, keuken. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
keuken , kiökken , kiökkene , vrouwelijk
, kiökkens , kiökkentien , keuken Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
keuken , keuken , zelfstandig naamwoord de
, Ook: Huiskamer in ouderwetse woning. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
keuken , keuke , vrouwelijk
, keukes , keukske , keuken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
keuken , kökken
, keuken; * a’j niet kokken könt, mu ’j uut de kökken bliem: bemoei je niet met dingen waarvan je geen verstand hebt. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
keuken , keuken , kökken , de
, keukens , Ook kökken (Scho, Pdh) = keuken, vanouds veelal de woonkeuken Vrogger haj in een borgerhuus een kamer en een keuken de mèensen woonden miest in de keuken. In de (veur)kamer kwamen ze maor zelden die was veur de pronk (Hgv), In de keuken wordt het eten klaormeuken (Smi), Vrogger strèeiden wij nog zand in de keuken (Sle), De keuken was eerder het veurste gedeilte van het hoes woor de ramen inzaten (Bov) …was het voorhuis en in de achterkamer werd gekookt (Ruw), zie ook veurkeuken en achterkeuken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
keuken , keuken
, keuken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
keuken , kuüke , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, kuükes , kuükensje , keuken , VB: Vreuger sjpëulde zich aal ién de kuüke aof. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
keuken , keuken
, grote keuken, in het woongedeelte van een boerderij de ruimte waar zich al het leven (buiten het werk) afspeelde: koken, eten, rusten, eventueel ook slapen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
keuken , kuueke , (vrouwelijk)
, kuuekes , kuuekske , keuken Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
keuken , kuëke , zelfstandig naamwoord
, kuëkes , kuëkske , keuken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
keuken , keûke , kuuëke , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, keûkes/kuuëkes , keûkske/kuuëkske , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); keuken Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |