Woord: klepperen
klepperen , klėppere
, klėpperde, haet geklėppert , klapperen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
klepperen , kleppern , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. klepperen Het raam kleppert doe het even dichte (Bro), Wat kleppert die der ok over niet! (Klv), Die kleppert er ok hiel wat an of die persoon praat ook heel veel (Sle), Dat is een mooie kidde hij kleppert zo deftig de straote over (Hijk), De störken stöt op het nust te kleppern (Pdh) 2. met kleppers spelen Hij kleppert vake as der ezungen wordt (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klepperen , kleppen
, (Gunninks woordenlijst van 1908) klepperen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
klepperen , klepperen , werkwoord
, 1. met klepper of geschikte houtjes anderszins een ritmisch geluid maken 2. door hard te lopen of met kracht te stappen een kleppend geluid maken, ook: snel gaan 3. een klepperend geluid geven of doen geven anderszins 4. niet vastzitten en daarbij gestaag licht klappende geluiden geven, kleppend heen en weer gaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
klepperen , kläpperen , (werkwoord)
, kläpperen, ekläpperd , klepperen. De kläpperman giet al kläpperend deur de straote. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
klepperen , kleppere
, 1. ratelend geluid maken, het maken van geluid met twee korte stukjes hout (platte korte plankjes) die tussen de vingers worden geklemd en waarmee, do , 2. hoorde da nie, daor staot ’n raom te kleppere = hoor je dat niet, er staat een raam te klapperen- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
klepperen , kleppere
, kleppertj, klepperdje, geklepperdj , klepperen, met de kleppers rondgaan Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
klepperen , kleppere , werkwoord
, kleppertj, klepperdje, geklepperdj , 1. klepperen 2. eertijds: een rondgangmaken door het dorp met een grote klepper; dit werd gedaan door de kantonnier om belangrijke zaken aan de inwoners van de gemeente te melden 3. een rondgang maken door het dorp met kleine kleppers; dit werd gedaan door de misdienaars om tijdens de laatste drie dagen van de Goede Week (als de klokken ‘naar Rome waren’) de missen aan te kondigen, en – overdag – om eieren op te halen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
klepperen , kleppere , werkwoord
, klapperen (jongensspel) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |