Woord: klophengst
klophengst , klaphingst
, bij v. Dale “klophengst” zoowel gecastreerde hengst, als een hengst, die, doordat de testes binnen het lichaam gebleven zijn, daarvan niet beroofd kan worden; vgl. klop *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
klophengst , klaphengst , klaphengste, klophengst, klophengste
, hengst waarbij de teelballen in de buikholte zijn gebleven Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
klophengst , klophéngs , mannelijk
, klophéngste , klophéngske , klophengst; ruin; vechtersbaas. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
klophengst , klophengst
, 1. hengst waarbij één of beide teelballen niet zichtbaar zijn. 2. grote, onbenullige vrouw. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
klophengst , klophingst , klöphingst, klaphingst , de
, (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook klöphingst (Zuidwest-Drenthe), klaphingst (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = hengst waarvan de teelballen niet zijn ingedaald Hij houwt as een klaphingst (Bal) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klophengst , klophingst , klaphingst , zelfstandig naamwoord
, de; 1. hengst met één gewone en één niet ingedaalde teelbal, ook: met twee niet ingedaalde teelballen, ook: niet goed gecastreerde hengst, of: grote, forse, hengst 2. lastig paard 3. grofgebouwde, plompe en sterke vrouw Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
klophengst , klophyngs , zelfstandig naamwoord mannelijk
, klophyngsste , - , vechtersbaas Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
klophengst , klophengst , zelfstandig naamwoord
, ruin (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
klophengst , klophingst , zelfstandig naamwoord
, klophingste , klophingstje , hengst met slechts één zaadbal of met een verzonken zaadbal zie ook bènnebiër, einpitter Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
klophengst , klophingst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, klophingste , hengst (teelballen binnenslijfs), kluns Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
klophengst , klòphèngst , zelfstandig naamwoord
, WBD slecht gesneden hengst, ook 'klaphingst' en in Hasselt 'piet' genoemd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |