Woord: knop
knop , knōbben
, 1. deurknoppen. 2. bijnaam der bewoners van ’t gehucht Grolloo. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
knop , knopkes
, oorbelletjes. Ook elders: knopjes. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
knop , knop
, de huls met het zaad der vlasplant. Ook als verzamelwoord: de knop brengt van ʼt joar zoo goud as niks op = er komt bijna geen zaad van, (1894). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
knop , knop , (zelfstandig naamwoord)
, In de naam van verschillende stukken land. || Te Assendelft: Claes Cuyper, achter die knops, Stoelb. Assend. f° 48 v° (einde 16de e.). Die cnopsven, Polderl. Assend. I f° 349 r° (a° 1600); in een koopbrief van 1781 is de naam verbasterd tot “Knosven”. – Onder Krommeniedijk: Knoppes, Hs. (begin 19de e.), archief v.d. polder het Woud. – Te Oostzaan: De Knopkamp; reeds in Polderl. Oostz. I (midden 17de e.). – Het blijkt niet wat knop in deze namen betekent. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
knop , knop , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Zie de wdbb. – Ook zeker gebak: een dikke, vlakke koek met zeer harde bovenkorst, die van meel en water gebakken wordt. Ook vlaggeknop genoemd. || Ik zel nog ers ’en knop bakken. We eten knop. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
knop , knoppen
, [vgl. steltje *]; knopkes, oorknopkes = oorbelletjes, kleine oorhangers; ook elders. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
knop , knoeb
, knop. Knoeb selderie, knolselderij. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
knop , knop , mannelijk
, knöppe , knöppien , knop Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
knop , knop , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, knùppe , knùpken , knop Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
knop , knöp , knoppe , mv
, knoppen De beûm stón moi in de knöp De bomen staan mooi in bloei; knoppen, stuk, kapot ’t Gùt nor de knoppe, ’t Gùt nor de knöp Het gaat naar de knoppen; kapot ’t Is finaol nor de nor de knoppe Het is helemaal kapot. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
knop , knobbe
, 1. knop (van bloem) 2. klein handvat Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
knop , knoppen
, 1. knoppen. 2. noar de knoppen = naar de maan, kapot, naar zijn grootje Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
knop , knób , mannelijk
, knóbbe/knup , knubke/knupke , knop.; knóp knop Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
knop , knoep
, knobbel; knop; mv. knüp. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
knop , knop , knoppe, knobbe , de
, knoppen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook knoppe (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), knobbe (Veenkoloniën) = 1. Bin ie de lolligste thuus. Zeker op de knoppe van de deure nao (Hgv), Bij rouw zaten aan de stiften zwarte knoppies (Sle) 2. bloemknop Nao de karst zet de kastanjebomen ook weer knoppen (Noo), De bomen en blooumen komp mooi in knop bij dit mooie weer (Eex) 3. in naor de knoppen kapot, bedorven Hij hef ok nog in dat horlozie keken en nou is e heilemaol naor de knoppen (Bov), zie ook bij knobbe Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knop , knobbe , de
, knobben, knobbes , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord = 1. knop Der is een knobbe van de knopstoel of (Sle), Der bint mèensen die hoolten knobben an de deuren hebt (Scho) 2. bloemknop (Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën) Der zit een knobbe in de geranium (Oos) 3. knobbel (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied) Der zit een knobbe op (Hgv), Een stok met een dikke knobbe (Dal) 4. grote hoeveelheid (Zuidwest-Drenthe, zuid) Der zit nog een hiele knobbe wark in of Daor zit nog een hiele knobbe veen (beide Zdw), zie ook knop Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knop , knòppe
, knop Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
knop , knoppe , knop , zelfstandig naamwoord
, de; 1. knop als uitsteeksel aan een voorwerp of aan hard materiaal anderszins 2. drukknop, knopschakelaar e.d. 3. oorknopje 4. knopvormige aanzet tot een gewei 5. bloemknop, knop van een blad 6. zaaddoos van spurrie 7. dikke neus 8. in naor de knoppen verloren, ook: het lazarus (krijgen) 9. het harde buisje aan een schoenveter Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
knop , knôp , knôbbe , zelfstandig naamwoord mannelijk
, knup/knôbbe , knupke , kaartterm , (bep. kaartterm) knôp; knop VB: De knôp van de dëur, de knôp van de blom Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
knop , knop
, knoop van kledingstuk. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
knop , knoppe , (zelfstandig naamwoord)
, knöppien , knop. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
knop , knùpke
, knopje Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
knop , knóp , (mannelijk)
, knup , knupke , knop , Dao zitte al knup inne blome. Eine leech(t)knóp. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
knop , knoep , zelfstandig naamwoord
, knuup , knuupke , knop; eine knoep selderie – een selderijknol Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
knop , knop , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, knöp , knöpke , schakelaar Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
knop , knóp , knop , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, knup , knupke , (eerste vorm) knop, slaag, pak; tweede vorm Nederweerts; schakelaar Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
knop , knöpke , zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
, knopje; WBD ' knöpk?s' (II:1057) - kno(o)pjes; WBD III.1.1:119 'knopje' = tepel; WBD III.1.3:264 'knopje', '(oor)knop(je) oorknop; ook: 'oorbel(letje)' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
knop , knoep
, knuup , knuupke , knop; knolvoet Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |
knop , knöp
, knoppen (bloem) Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |