Woord: kostbaar
kostbaar , kosbaar
, kosbaarder, kosbaarste , kostbaar. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kostbaar , kostbaar , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, kostbaar Het is een kostbaor ding, laot hom nait valen (Eco), Het was een kostbaor bezit (Schn) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kostbaar , kòsbaar , kosber
, kostbaar. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: kosber Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kostbaar , kostber , bijvoeglijk naamwoord
, kostbaar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kostbaar , kuuesper
, 1. breekbaar en kostbaar 2. fijntjes , Fien porselein en fien kristal is kuuesper. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kostbaar , kuësper
, 1. kieskeurig 2. precies Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |