Woord: oortje
oortje , oortje
, ¼ stuiver. Zie: oort 2. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
oortje , oortje , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, vgl. een zegsw. op gek. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
oortje , oortjen
, Oortje. H(i)ee hef ʼt daor vö̂r ʼn oortjen, d.i. gemakkelijk en goed. H(i)ee lig vö̂r ʼn oortjen in (h)ü̂s, d.i. heeft er niets te zeggen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
oortje , öördje
, oortje (1/2 cent). Gein öördje veur zien laeve gaeve, hij is gevaarlijk ziek. Hae kiek of hae zien letzte öörtje versnoep haet, beteuterd kijken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
oortje , t ôrke
, 1. deugniet. 2. varkentje Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
oortje , oortjes , zelfstandig naamwoord meervoud
, van oortje, muntstukje, in de zegswijze ’t gaat allegaâr om de oortjes, alles in het leven draait om het geld, om het verdienen van geld. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
oortje , eurtje , onzijdig
, eurtjes , taartonderzetter, (rond vlechtwerk van teen of ijzerdraad om vla op te leggen). Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
oortje , öörtje , onzijdig
, taartonderzetter, zie: eurtje. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
oortje , eurtien
, oortje (van hoofd of kopje). Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
oortje , oortien , zelfstandig naamwoord
, et; oortje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
oortje , oortie , zelfstandig naamwoord
, oorties , oortje (muntje van een cent of een duit) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
oortje , äörtje , (onzijdig)
, oude koperen halve cent Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
oortje , äörtje
, halve cent Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |