Woord: oorzaak
oorzaak , oorzake , (vrouwelijk)
, oorzaak. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
oorzaak , oorzaak , vrouwelijk
, oorzaake , oorzaak. Als iemand dankt, krijgt hij wel eens te horen: “gein oorzaak”, hetgeen kan worden verstaan als “geen oorzaak om te danken” doch men hoort eronder te verstaan: “niets te danken”. “Gein oorzaak, gaer gedaon” is nog iets uitgebreider Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
oorzaak , oorzaeke
, oorzaak. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
oorzaak , oorzaak , de
, oorzaken , oorzaak Der was ruzie, mar wat de oorzake was, det wus gieniene (Rui), Een kleine oorzaak kan grote gevolgen hebben (Hol), De oorzaak was drank (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
oorzaak , oorzake
, oorzaak Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
oorzaak , oorzaeke , zelfstandig naamwoord
, en var. de; oorzaak, iets dat het genoemde veroorzaakt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
oorzaak , oerzäok , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, oerzäoke , - , oorzaak , VB: De oerzäok van de braand ês nog neet bekênd Zw: D'n doed hèt 'n oerzäok: alles heeft een oorzaak Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
oorzaak , oorzake , (zelfstandig naamwoord)
, oorzaak. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
oorzaak , oearzaak , (vrouwelijk)
, oorzaak , Doeadsoearzaak. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
oorzaak , oeërzaâk , oeërzaak , zelfstandig naamwoord
, oeërzake , oeërzaekske , oorzaak Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
oorzaak , orzaok , zelfstandig naamwoord
, oorzaak; R. J. 'de oorzaok van de pent' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |