Woord: os
os , òsse , (mannelijk)
, òssen , os. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
os , os , osse
, os. Vergelijkingen: dom as ’n os, en zoo ook het schimpwoord, meestal schertsend; doe os! = gij stommerik! ’n vuur as ’n os = een groot vuur, aan den haard; sloapen as ’n os = in diepen slaap zijn. Spreekwoord: ’t Is net zoo goud of ’n os in de biebel kikt = hij begrijpt niets van ’t geen hij leest. Holsteinsch: De oss kikt in de bibel = hij wil iets doen waarvan hij niets verstaat; verkleinvorm oske, osje, jonge os. Zegswijs: as wie dat oske in ’t land jacht har’n! = als wij dat eens hadden gedaan! dat zou ons slecht bekomen zijn. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
os , ossen , mannelijk
, ossen , össien , os. Nen dommen ossen: een dom persoon Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
os , osn , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, osns , os. As nen osn vuur de biele, traag, met tegenzin Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
os , okse
, domkop Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
os , os , zelfstandig naamwoord de
, in de zegswijze ik hew gien os te breiden, gezegd als men gasten krijgt, maar er geen drukte aan heeft of maakt, doordat men de ‘gastdag’ eenvoudig houdt. – De os was deer breiden, men heeft ons daar gul onthaald. – Hai leert voor os, maar hai ken gien hore(n)s kroige, hij doet zijn best wel, maar hij mist de capaciteiten om het beoogde doel te bereiken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
os , os , mannelijk
, ös , öske , os. Van den os oppẹn aezel valle: van de hak op de tak springen. ’t Kump wie bie den os de mëlk: nooit. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
os , ós
, onvruchtbaar gemaakte stier. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
os , osse
, os. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
os , okse , de
, oksen , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = vrouw van lichte zeden Een okse is een vrouw, die nemp het niet zo nauw (Pes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
os , os , osse , de
, ossen , Ook osse (Zuid-Drenthe) = os Wij wilt nog een os slachten (Sle), Ze hebben hom os maokt gecastreerd (Eel), Een os gebroekten ze hier eerder veur de ploug (Bov), Hij is zo dom as een osse (Coe), (fig.) Wat een stomme os van een kerel (And) *Eexter ossen / Bonner klossen / Gaiter Heren / Wilt het laand regeren (Eev); Het löp in het laand / Het vret grös en heui / En het is deur de meinsen emaakt Antw. een osse (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
os , òkse
, (Kamperveen) iemand die niet goed oppast Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
os , òsse
, os Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
os , osse
, os. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
os , osse , os, okse , zelfstandig naamwoord
, de 1. os 2. os, domme vent Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
os , os , zelfstandig naamwoord mannelijk
, ös , öske , os , VB: 'nnen os ês 'nne gelöbde sjtier. Zw: Van d'n os op d'n ëzel valle: van de hak op de tak springen Zw: 't Kömp wie bié 'nnen os de mèilk: heel langzaam Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
os , osse , (zelfstandig naamwoord)
, os. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
os , [vrijgezel ] , os , (mannelijk)
, vrijgezel die 30 jaar wordt Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
os , oes , zelfstandig naamwoord
, us , uske , os ook ós Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
os , ós , zelfstandig naamwoord
, ósse/us , uske , os ook oes Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
os , os , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, osse/ös , os, man (ongetrouwd/ >30 jr) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
os , òs , zelfstandig naamwoord
, Mandos - Brabantse spreekwoorden: daor is ginnen òs oover gemolke (vB Tilburgse Taalplastiek 1971) - gezegd als men iets onmogelijk acht; Henk van Rijen: as dè lukt, dan kalft den òs - . . . dan is het een wonder Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |