Woord: overhemd
overhemd , ooverhemdtien , onzijdig
, kledingstuk met … Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
overhemd , euverhumme , onzijdig
, euverhummes , euverhummeke , overhemd. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
overhemd , overhemd , het
, 1. overhemd Schiet even een schoon overhemd an. Mit disse kun ie niet op visite gaon (Nam), Het overhemd bedekt alles je kon het namelijk ook over een smerig boezeroen dragen (Zey), z. ook het oudere woord boezeroen 2. bef, zwart of wit met een strik er op, deze viel onder de revers van de jas (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Overhemden waren zwaart, wit of blauwgestreept (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overhemd , aoveremd , aoveremp , (zelfstandig naamwoord)
, overhemd. Zie ook: spörtemd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
overhemd , [overhemd] , uueverhumme , (onzijdig)
, overhemd Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
overhemd , uëverhumme , zelfstandig naamwoord
, uëverhummes , uëverhumpke , overhemd ook sporthumme Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
overhemd , overhûmme , oeëverhûmme , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, overhûmmes/oeëverhûmmes , overhûmke/oeëverhûmke , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); overhemd Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
overhemd , euverhemp
, overhemd Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |