Woord: overhoren
overhoren , euverheure
, euverheurde, haet euverheurt , niet horen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
overhoren , oaverheuren
, oaverheuren, oaverheurd , overhoren. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
overhoren , overheuren , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. overhoren Hij aoverheurt de kiender aover wat er de veurige weke verteld is (Flu) 2. niet goed horen (Zuidoost-Drents zandgebied) Ik heb het overheurd, toen zie het er over hadden (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overhoren , overheuren , werkwoord
, overhoren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
overhoren , aovereuren , (werkwoord)
, aovereuren, aovereurd , overhoren. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
overhoren , uëverhuëre , werkwoord
, uëverhuërtj, uëverhuërdje, uëverhuërdj , overhoren Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |