Woord: paardentand
paardentand , paesjtanjt , mannelijk
, paesjtènj , paardetand; grove platte mais. ’n Vrouluuhanjt en ’ne paesjtanjt maage neit sjtilsjtaon: zoals een paard altijd knabbelt, moet een vrouw steeds bezig zijn. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
paardentand , pérstaant , meervoud
, blijvend gebit. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
paardentand , peretaanden
, paardetanden; * vrollehaanden en peretaanden maag niet stulle stoan: vrouwen en paarden horen altijd bezig te zijn. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
paardentand , pèerdetand , de
, paardentand *Een peerdetaand en een vrouwenhaand magt nooit stille staon (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
paardentand , pàèrdentand
, paardentand , Un vrouwehand én ne pàèrdentand meugen nie stilstôn. Een vrouwenhand en een paardentand mogen nooit stilstaan. Vrouwen moeten werken en paarden moeten eten om de zaak draaiende te houden. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
paardentand , peerdetane , peerdetaand , zelfstandig naamwoord
, de; paardentand: tand van een paard Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
paardentand , paerdetand , zelfstandig naamwoord
, groenvoer in de vorm van gehakte snijmaïs; Vrouwehande en paerdetande motte altijd gaon Gezegd over een ijverig en bedrijvig persoon Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
paardentand , paerstanjdj , zelfstandig naamwoord
, paerstenj , paerstenjtje , paardentand; vrouwehenj en paerstenj moge noeët stilstaôn – een vrouw hoort altijd bezig te zijn Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
paardentand , paerstând , paerstândj , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, paerstang , eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; paardentand Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
paardentand , pèrstaand , zelfstandig naamwoord, meervoud
, WBD (paardetanden) het blijvende gebit van een paard; De Bont, Dialect v. Kempenland (1958): pärstant, zelfstandig naamwoord m. 'perdstand' -paardetand; Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRDSTAND zelfstandig naamwoord m -paardentand Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |